Psalms 145

Inleiding

In deze psalm bevinden we ons in gedachten in het duizendjarig vrederijk. De laatste aardse vijand is verslagen, de verdrukking is voorbij en de volkomen verlossing wordt gevierd. We horen hier Christus en ook de Geest van Christus in het overblijfsel God roemen.

De situatie is dat het koninkrijk van God in openbaarheid is gevestigd (Op 19:6). De Messias is in het midden van Israël. Het hart van Christus, hier gezien als Mens, als Messias, is vol van lof voor de HEERE. Hij heft de lofzang aan (vgl. Ps 22:23b). Het door God bewaarde overblijfsel stemt in met de lofzang van de Messias. Ten slotte zal de hele wereld mee instemmen met de lofzang, en de grootheid, goedertierenheid en wonderwerken van de HEERE prijzen.

Deze psalm is weer een ‘acrostichon’, dat wil zeggen dat elk vers begint met een volgende letter – op één letter na, de letter nun – van het Hebreeuwse alfabet.

Indeling van de psalm

Ps 145:1-7 Lofzang vanwege Gods werken

Ps 145:8-13 Lofzang vanwege Gods verbondstrouw

Ps 145:14-21 Lofzang vanwege Gods bewarende hand als Onderhouder van de schepping.

Tegelijkertijd klinkt de waarschuwing dat tijdens het vrederijk alle goddeloosheid onmiddellijk wordt geoordeeld (Ps 145:20; Ps 101:8; Zf 3:5; Zc 5:3).

Lofzang op Gods koningschap

Deze psalm is “een lofzang van David” (Ps 145:1a). Andere psalmen werken geleidelijk naar een lofzang toe, maar deze psalm begint ermee. Het is de enige psalm die zo begint. Heel het boek Psalmen wordt door de Joden een boek van lofzangen genoemd, maar alleen deze psalm van de honderdvijftig psalmen wordt nadrukkelijk “een lofzang” genoemd.

In David horen we Christus als Mens en Messias de lof van God bezingen (vgl. Ps 22:23). Hij noemt God “Mijn God, de Koning”, zoals er letterlijk staat (Ps 145:1b). Dat God nu de Koning is, betekent dat de HEERE naar Sion is teruggekeerd. Het vrederijk begint (Js 52:7-8). Hij spreekt erover dat Hij Zijn God, de Koning, zal roemen en Zijn Naam zal loven, “voor eeuwig en altijd” (vgl. Ps 115:18). Er zal nooit een ogenblik komen dat Christus niet de lof van Zijn God, de Koning, zal bezingen. Dit zal Hij op bijzondere wijze in het vrederijk doen.

Hij doet dat elke dag van Gods koninklijke heerschappij tijdens het vrederijk (Ps 145:2; vgl. Ps 119:164). Elke dag is ook voor ons een dag van zegen (Kl 3:23) en geeft daarom aanleiding God te prijzen. Nog eens spreekt Christus het uit dat Hij Gods Naam zal prijzen, “voor eeuwig en altijd”. God staat met Zijn aardse volk Israël als Koning in verbinding. Nergens worden God of Christus Koning van de gemeente of de individuele nieuwtestamentische gelovige genoemd. De gemeente is als bruid aan Christus als Bruidegom verbonden en ook als lichaam aan Christus als Hoofd. Iedere individuele gelovige staat met Christus als Heer in verbinding.

De reden voor deze onophoudelijke lofprijzing is de grootheid van de HEERE (Ps 145:3). Om dit te onderstrepen komt het woord ‘groot’ twee keer voor. Ten eerste is de HEERE groot en daarom waard om lofprijzing te ontvangen. Ten tweede is Zijn grootheid voor een mens niet te bevatten, en toch wil Hij dat wij Hem prijzen.

Hij is “zeer te prijzen” en tegelijk gaat Zijn grootheid alle lof en prijs te boven omdat “Zijn grootheid … niet te doorgronden” is (Jb 5:9; Jb 9:10; Js 40:28). Niemand kan Zijn voornemens en Zijn wegen volledig begrijpen (Rm 11:33). Zo is het ook voor ons met betrekking tot de liefde van Christus. Die mogen we leren kennen, terwijl die liefde de kennis te boven gaat (Ef 3:19).

Generatie op generatie roemt de HEERE

De Ps 145:4-7 zijn ook in de gebiedende wijs te vertalen, bijvoorbeeld Ps 145:4a: “Laat generatie op generatie Uw werken roemen.” In het vrederijk zullen de kinderen, de kleinkinderen, enzovoort, de HEERE loven in overeenstemming met het verbond dat de HEERE met Israël zal sluiten (vgl. Js 59:21).

Wat de psalmist doet, de HEERE prijzen en groot maken, zal “generatie op generatie” doorgaan (Ps 145:4). De oude, opstandige, afvallige generatie is er niet meer. Die is geoordeeld bij de komst van Christus naar de aarde. Er is een nieuwe generatie, een volk dat uit rechtvaardigen bestaat (Js 60:21), het vrederijk binnengegaan. Zij roemen Gods werken en zullen dat aan de volgende generatie doorgeven. Voor ons geldt nu al dat wij Gods machtige daden aan onze kinderen verkondigen.

Elke nieuwe generatie in het vrederijk zal Gods werken roemen en Zijn machtige daden verkondigen, want de vorige generatie heeft dat aan hen doorgegeven. Altijd door blijft de herinnering aan de werken van God en Zijn machtige daden in het verleden levendig aanwezig. Het genieten van de zegen van het vrederijk is niet mogelijk zonder aan de bron ervan te denken en de wijze waarop Hij deze geweldige zegen heeft bewerkt.

Elke komende generatie “zal spreken van de heerlijke glorie van Uw majesteit, en van Uw wonderlijke daden” (Ps 145:5). Elke nieuwe generatie stemt in met wat Christus zegt. Niemand is beter in staat dan Hij om de heerlijke glorie van Gods majesteit en Gods wonderlijke daden door te geven. Dat heeft Hij gedaan in Zijn leven als Mens in vernedering op aarde. Dat zal Hij doen in het vrederijk wanneer Hij als Messias regeert.

Wij als gelovigen van het Nieuwe Testament mogen Zijn heerlijkheid aanschouwen (Jh 17:24) en zien Hem in de heerlijkheid, gekroond met heerlijkheid en macht (Hb 2:9). Daarvan mogen wij spreken en getuigen, wij mogen Zijn heerschappij over ons leven verkondigen.

Het volk dat het vrederijk is binnengegaan, zal “de kracht van Uw ontzagwekkende [daden] in herinnering roepen” (Ps 145:6). Zij zullen zich de ontzagwekkende bevrijding herinneren die de HEERE voor hen heeft bewerkt door de oordelen over de vijanden. De Messias Zelf zal de grootheid van de HEERE vertellen.

Het is de wens van de psalmist dat men zich van generatie tot generatie Gods ontzagwekkende daden zal herinneren en roemen. Deze herinnering zal “[de mond] doen overvloeien van de gedachtenis aan Uw grote goedheid” (Ps 145:7). Het oordeel over de vijandige machten is voor Gods volk een bewijs van Zijn grote goedheid voor hen. Als ze daaraan denken, vloeit hun mond over van dankbaarheid. Ze gaan “vrolijk zingen van Uw gerechtigheid”.

Gods handelingen van oordeel over de vijanden en ten gunste van Zijn volk, zijn ook handelingen van gerechtigheid. Gerechtigheid betekent het handelen in overeenstemming met de norm, met het recht, in dit geval met het verbond. Dit handelen wordt uitgewerkt in de Ps 145:8-13.

Zijn gerechtigheid eist het oordeel over de opstandige volken. Zijn gerechtigheid eist ook het inlossen van alle beloften van zegen die Hij aan Zijn volk heeft gedaan. Voor Zijn volk, dat net als de volken het oordeel heeft verdiend, is aan Zijn gerechtigheid voldaan door het offer van Zijn Zoon, waardoor het bloed van het nieuwe verbond is vergoten. De opstandige volken hebben dat offer afgewezen en moeten daarom zelf boeten voor hun zonden.

Omdat aan Gods gerechtigheid voor Zijn volk is voldaan door Zijn Zoon, kan het volk vrolijk zingen dat de HEERE “genadig en barmhartig is” en “geduldig en groot aan goedertierenheid” (Ps 145:8; vgl. Ex 34:6; Ps 103:8). ‘Geduldig’ wil zeggen dat Hij langzaam tot toorn is. Dat zien we wel aan de lange tijd dat God de opstandige mens verdraagt, “daar Hij niet wil dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot bekering komen” (2Pt 3:9).

Zijn goedertierenheid, chesed, is groot omdat Hij groot is. Zijn goedertierenheid is groot omdat er een nieuw verbond is, gebaseerd op het bloed van het nieuwe verbond door het grote offer van Zijn Zoon. Daardoor kan Hij een grootheid van vergeving aanbieden, waardoor zelfs de grootste zonde kan worden vergeven. Dat zal het volk van God in het vrederijk beseffen. Dat zullen wij ook beseffen als we bedenken wie we van nature zijn en hoe groot en talrijk de zegeningen zijn die we hebben gekregen.

Die indrukwekkende eigenschappen van God zijn niet alleen voor Israël. De kracht van het bloed van het nieuwe verbond is zo groot, dat God daardoor zelfs buiten Israël om Zijn zegen kan geven aan ons in het Nieuwe Testament (2Ko 3:6-18). De zegen van het nieuwe verbond is niet het gevolg van het voldoen van Israël aan de eisen van het verbond. Die zegen komt omdat de Middelaar de vloek van het verbond heeft gedragen en met Zijn bloed de prijs van het verbond heeft betaald. Israël zal de zegeningen van het verbond ontvangen op grond van genade. En als het genade is, dan kan God deze zegeningen ook aan ons, nieuwtestamentische gelovigen, toekennen.

In het vrederijk geniet niet alleen Israël Gods overvloedige zegen, maar door Israël deelt de hele schepping daarin (Rm 11:11-15). Daarom zegt Christus, en met Hem ieder die in de zegen deelt, dat de HEERE “voor allen goed” is (vgl. Ps 100:5) en dat “Zijn barmhartigheid rust op al Zijn werken” (Ps 145:9). Op alles wat Hij heeft gemaakt, staat het zegel van Zijn barmhartigheid. Het draagt het getuigenis van Hem als de milde, vriendelijke God met een hart vol liefde, Die niets liever doet dan zegenen. Hij ontfermt zich over de schepping en de schepselen die lijden als gevolg van de zonde.

Alle werken loven de HEERE

In Ps 145:10 komt de reactie van alle voorwerpen van Gods barmhartigheid op Zijn barmhartigheid. Al Gods werken zullen Hem loven. God heeft alles gemaakt tot Zijn eer en dat zal gezien en gehoord worden. De dank van al Gods werken wordt uitgesproken door de mond van “Uw gunstelingen”. Allen die delen in de zegeningen van het nieuwe verbond, zullen Hem daar met diepe dankbaarheid voor loven. Door de grote verdrukking waren er bijna geen getrouwen, chesed, meer (Ps 12:2). Nu, in het vrederijk, is Israël gezuiverd en zijn ze allemaal getrouwen ofwel gunstelingen. Ze zijn trouw aan het verbond en ontvangen de zegeningen van het verbond.

De Ps 145:11-13 vormen het midden van deze psalm. Deze verzen gaan over het koningschap, wat opnieuw onderstreept dat het thema van deze psalm is dat God Koning is in het vrederijk. Gods werken dragen bij aan “de heerlijkheid van Uw koninkrijk” (Ps 145:11). De heerlijkheid van Gods koninkrijk is Gods eigen heerlijkheid die door het koninkrijk wordt weerkaatst.

Dat roepen ze in herinnering telkens als ze zien wat ze genieten. Het is allemaal door Hem tot stand gebracht, door Zijn macht. Daarover spreken de gunstelingen van God met elkaar. Dat is hun gemeenschap, waar God bij aanwezig is en met welgevallen naar kijkt en luistert.

Daarvan gaat een getuigenis uit naar “de mensenkinderen” (Ps 145:12). Zijn koninkrijk is niet beperkt tot Israël, want de HEERE is “Heer van de heren en Koning van de koningen” (Op 17:14). Alle knie zal zich buigen en elke tong zal belijden dat Jezus Christus Heer is (Fp 2:10-11). Zijn macht gaat over alle volken, ja, over heel de schepping, dat is de hemel en de aarde (Mt 28:18). Daardoor worden “Zijn machtige daden” overal bekendgemaakt, evenals “de glorierijke heerlijkheid van Zijn Koninkrijk”. Die glorierijke heerlijkheid hebben de discipelen gezien op de berg der verheerlijking (2Pt 1:17).

Wat kenmerkt onze gesprekken? Als onze mond vol is van Gods machtige daden van genade en barmhartigheid die Hij aan ons heeft bewezen, zal dat mensen jaloers kunnen maken om daar ook deel aan te krijgen. Wij kunnen er ook van getuigen door in ons leven te laten zien dat wij in een koninkrijk van stralende heerlijkheid gebracht zijn, namelijk het koninkrijk van de Zoon van de liefde van de Vader (Ko 1:13).

Het koninkrijk van God is geen tijdelijk, overdraagbaar koninkrijk (Dn 2:44). Het is “een koninkrijk van alle eeuwen” (Ps 145:13; vgl. Dn 4:3; 34), dat is gebaseerd op het bloed van het eeuwig verbond (Hb 13:20). Zijn regering is een eeuwige regering, een regering zonder einde.

Zijn “heerschappij” omvat ook “alle generaties”, letterlijk ‘alle generatie tot generatie’. Normaliter komt er bij een nieuwe generatie ook een nieuwe heerser. Christus blijft echter regeren, ook bij elke nieuwe generatie die geboren wordt. Er is geen enkele generatie in het verleden of het heden of in de toekomst, waarover Hij niet het absolute en volmaakte gezag heeft. Er loopt Hem niets uit de hand, hoewel wij dat misschien wel eens denken. Elke generatie heeft zijn eigen kenmerken, maar die vormen voor Hem geen verrassing. Hij staat erboven en heeft voor elke generatie zijn aanwijzingen. Wie daarnaar luistert, zal gezegend worden. Wie Zijn aanwijzingen verwerpt, wordt vervloekt.

Wat de HEERE doet en is

Hij is niet alleen de Schepper van het heelal, maar ook de Onderhouder ervan. Dat zien we in de komende verzen. De grootheid van de HEERE in Zijn opperbestuur van het heelal verhindert Hem niet Zich bezig te houden met alle behoeften van de mensen. Het is juist een aspect van Zijn grootheid dat Hij niets veracht (Jb 36:5). Hij “ondersteunt allen die vallen”, dat zijn allen die zwak zijn en geen kracht hebben om zich staande te houden (Ps 145:14). Ook allen die onder een last gebukt gaan, richt Hij op.

Al Zijn schepselen zijn van Hem afhankelijk. Het overblijfsel, in wie de Geest van Christus is, zegt tegen de HEERE: “De ogen van allen wachten op U, U geeft hun hun voedsel op zijn tijd” (Ps 145:15; Ps 104:27). God voorziet in alle behoeften van Zijn schepselen, ze krijgen allemaal voedsel op de tijd dat ze het nodig hebben (vgl. Mt 6:26). Hij is de grote Verzorger van Zijn schepping. Hij onderhoudt Zijn grote tuin met groot gemak en grote bekwaamheid en ziet daarbij niemand en niets over het hoofd.

God hoeft alleen maar Zijn hand open te doen, en al wat leeft, wordt verzadigd (Ps 145:16; Ps 104:28). Zijn hand, het beeld van Zijn daden, is werkzaam in Zijn schepping tot zegen voor alles wat daarin is, van mens tot dier. Zijn geopende hand laat zien dat Hij mild en overvloedig geeft (vgl. Dt 15:8; 11). Hij laat gewassen ontkiemen en groeien, waardoor het voedsel wordt of tot voedsel bewerkt kan worden en al wat leeft zich ermee kan verzadigen. Dat doet Hij naar Zijn “welbehagen”, daar heeft Hij vreugde in.

Dit handelen van God in Zijn schepping toont aan dat Hij “rechtvaardig in al Zijn wegen” en “goedertieren in al Zijn werken” is (Ps 145:17). Uit “al Zijn wegen” die Hij bewandelt om tot Zijn doel te komen, blijkt dat Hij “rechtvaardig” is. Niemand zal Hem ooit van onrechtvaardigheid kunnen beschuldigen. Integendeel, in Zijn wegen blijkt dat Hij een rechte weg gaat.

Dat uit “al Zijn werken” blijkt dat Hij “goedertieren” is, houdt in dat aan geen van Zijn werken iets kleeft dat schadelijk voor iemand is of zelfs maar iets wat nutteloos is. Integendeel, in Zijn werken blijkt dat Hij goedertieren is voor al Zijn schepselen. Het zijn zegeningen die de HEERE kan geven omdat ze gebaseerd zijn op het verbond. Alles wat Hij doet, is zinvol en houdt zegen in voor al Zijn schepselen. Zijn rechtvaardigheid en Zijn goedertierenheid zijn altijd volmaakt met elkaar in harmonie.

Als God al zo voor Zijn schepping zorgt, hoeveel te meer dan zal Hij zorgen voor hen die met Hem in verbinding staan. Zij die verbinding met Hem hebben en Zijn speciale zorg genieten, worden door drie aspecten gekenmerkt: het zijn zij “die Hem aanroepen” (Ps 145:18), “wie Hem vrezen” (Ps 145:19) en “allen die Hem liefhebben” (Ps 145:20).

Van de eerste categorie staat dat het “allen” zijn “die Hem aanroepen” (Ps 145:18). Er wordt nog als nadere bepaling aan toegevoegd, dat het gaat om “allen die Hem in waarheid aanroepen” (vgl. Ps 51:6). Allen die Hem in waarheid aanroepen, dat wil zeggen in waarachtigheid, zonder enige huichelachtigheid, mogen erop rekenen dat Hij hen “nabij” is (Ps 34:19). Hij komt persoonlijk bij hen om met hen gemeenschap te hebben. Dat heeft Paulus ervaren. Terwijl hij in gevangenschap is, kan hij zeggen dat de Heer ‘nabij’ is (Fp 4:5).

De tweede categorie heeft als kenmerk dat zij “Hem vrezen”, dat wil zeggen dat zij eerbied en ontzag voor Hem hebben (Ps 145:19). Als zij tot Hem roepen, hoort Hij “hun hulpgeroep en verlost hen” (vgl. Js 65:24). Hij is altijd bereikbaar voor wie Hem vrezen om hun verlangen naar verlossing uit hun nood te vervullen.

De derde categorie omvat “allen die Hem liefhebben” (Ps 145:20). Zij worden door de HEERE bewaard, zodat de goddelozen hen geen kwaad zullen doen. De goddelozen krijgen met Hem te maken als de God Die de goddeloosheid oordeelt (Ps 101:8). Er blijft niet één goddeloze over, want “alle goddelozen vaagt Hij weg”. Allen die Hem liefhebben, zullen van de goddelozen niets meer te vrezen hebben.

Iedereen looft Zijn heilige Naam

In dit laatste vers horen we, na de beschrijving van Gods grootheid in Zijn schepping, in Zijn wegen en in Zijn werken, Christus zeggen dat Zijn mond “van de lof van de HEERE spreken” zal. Dit machtige getuigenis heeft tot gevolg dat “alle vlees … Zijn heilige Naam loven” zal. Dit zal geen incidentele aangelegenheid zijn, maar “voor eeuwig en altijd”, zonder ooit te eindigen, gebeuren. Het is een voortdurende lofprijzing van God, die wordt begonnen door Christus en waarmee iedereen die in het vrederijk is, zal instemmen gedurende de hele tijd dat het vrederijk duurt.

De psalm begint in Ps 145:1 met het voornemen van de psalmist om de HEERE als God de Koning te loven en te prijzen. Nadat hij in deze psalm zijn voornemen heeft uitgevoerd, eindigt hij deze psalm met de wens dat hij en heel de mensheid de HEERE zal blijven loven en prijzen tot in alle eeuwigheid.

Copyright information for DutKingComments